dinsdag 10 december 2013

De Waag


Een zeer belangrijke functie in de stad had de waagmeester. Hij moest erop toezien dat alle koopwaren in de Waag werden gewogen. De Waag, die op het Havenbruggetje stond, was een waarborg voor de stad dat de goederen juist gewogen werden, maar vooral dat er over de produkten belasting werd betaald. Volgens de ordonnantie uit 1659 moest de waagmeester van elke gulden die hij binnen kreeg, twee stuivers aan de stad afdragen.(68) De vroedschap had er dus alle belang bij dat de waagmeester een bekwaam persoon was. De waagplicht was voor de burgers een grote last en als het even kon probeerden zij die plicht te ontlopen door de kazen en boter direct aan de inwoners te verkopen. In juni 1746 werd er door de vroedschap een commissie ingesteld om aan te tonen dat de Amsterdamse schippers hun verwerkte hennep bij de Waag lieten wegen. De commissie volbracht haar opdracht niet, omdat zij van mening was dat bij het uitroeien van dit denkbeeld anderen deze gedachte juist zouden kunnen overnemen.(69)


De Waag was een belangrijke inkomstenbron voor de stad. Dit bleek eens te meer in het waaggeschil met Linschoten rond 1750. Montfoort moest al haar invloed gebruiken om de Staten te doen besluiten de wagen van Linschoten en Montfoort bijeen te houden. Het stadsbestuur meende dat de droevige gesteldheid van Montfoort in ogenschouw genomen, scheiden van de twee wagen de Stadswaag van Montfoort zou ruïneren en de stad haar bijdrage aan de schatkist van de provincie niet meer zou kunnen voldoen.(70)

Om een indruk te krijgen over hetgeen in de jaarrekeningen van de stad voorkomt en de hoogte van de bedragen te zien, is een jaarrekening over het jaar 1755/1756 als voorbeeld genomen. Die ziet er als volgt uit:(71)


Het ging dus om behoorlijke bedragen die in de jaren daarna alleen maar groter werden. In de periode mei 1768 tot einde januari 1769 zijn in het archief een drietal lijsten met opgaven van de opbrengsten van de waag te vinden. Deze 'Notitie uyt het Waagboek Daar toe gekomiteert door de Heeren van den Magistraat de Heeren A. Ultee, O. v. Wijngaarden en A. Luyken'.(72)

Pieter van der Toght hield vanaf 1 mei 1760 een 'lijste of aantekeninge van Goederen Gewoogen in de Stadtswaag binnen Montfoort' bij.(73)

In de jaren 1760 tot en met 1763 komt Arnoldus Ultee diverse malen voor in dit waagboek. Voornamelijk met hennep, maar ook met vlees en honing. Ook het gewicht van de gewogen goederen wordt vermeld. Onder andere op:

De waagmeester kreeg een vergoeding voor het wegen. Voor hennep kreeg hij 2 stuivers per 100 pond en voor vlees 3 stuivers voor iedere 100 pond. In de periode 2 november tot en met 29 december van het jaar 1761 werden in totaal 157 varkens gewogen. Dit leverde voor de waag 47 gulden en 2 stuivers op. Bij terugrekening blijkt dat er in deze twee maanden bijna 16 ton aan varkens werd gewogen en dat een varken gemiddeld 100 kilo woog.

Willem Smallenburg, echtgenoot van Catharina Ultee, maakte ook een paar maal gebruik van de diensten van de waagmeester. En wel op:

Begin november 1761 laten Arnoldus en zijn zuster Catharina, op dat moment als weduwe van Willem Smallenburg, beiden een varken in de stad aankomen. Of dit voor eigen gebruik bedoeld is, is onbekend.

Evenals driekwart eeuw eerder was er in Montfoort in 1749 geen andere handel dan detailhandel. Voor de koopman en handelaar bleek Montfoort geen geschikte plaats te zijn. De Montfoorters moesten hun marktgoederen zelf naar elders brengen. Het aantal armoedeberoepen was in deze periode toegenomen. De arme Montfoorters waren enorm vindingrijk en wisten uit niets toch enige inkomsten te halen. Twee voorbeelden waren de zwavelstokmaakster en de aardakersgravers.

De zwavelstokmaakster gebruikte het afval dat bij het schillen van de hennepplant overbleef. De aardakersgravers, Teunis Doesburgh en de broers Cornelis en Dirk van Putten, zochten langs de akkerlanden naar de aardakers. De knol van deze plant, die als onkruid op de bouwlanden groeit, is in gekookte toestand eetbaar. De drie hadden voor het uitoefenen van dit beroep de toestemming van de landeigenaars nodig. De Staten van Utrecht hadden dit in 1675 al laten vastleggen omdat de eigenaars anders 'groote schade ende nadeel komen te lyden'.(74)

De veranderde situatie in 1749 kwam ook tot uitdrukking in de specialisatiegraad van Montfoort. Het aantal gespecialiseerde beroepen was toegenomen. De pruikenmaker, apotheker en koperslager gaven vorm aan de stedelijke beroepenstructuur van de stad.(75)

Samenvattend kunnen we zeggen dat de burgers van Montfoort, evenals in 1674 een bestaansgrond vonden in de agrarische sector en in de lokale ambachten. Echter het belang van deze bestaansgrond was in driekwart eeuw verminderd door de ontwikkeling van de knopen- en lijndraaierij. Deze twee ambachten die gericht waren op de regionale en landelijke markt, bepaalden in belangrijke mate het gezicht van Montfoort. Beide ambachten boden werkgelegenheid voor de bevolking in de omgeving en dit kan een verklaring zijn voor de bevolkingstoename in Montfoort in de achttiende eeuw.








68 GAM 1204.
69 GAM 39: 04-07-1746.
70 GAM 40: 19-04-1751.
71 GAM 1397? Stadsrekeningen.
72 GAM 1211.
73 GAM 1213: Waagboek. 1760-1763.
GAM 1214: Waagboek. 1763-1768.
74 Van de Water, I, 661.
75 Roessingh, ‘Beroep en bedrijf’, 188.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten