dinsdag 10 december 2013

2. Plaatsbeschrijving Montfoort 2

Deze poortwachter had van zijn stadsbestuur de opdracht gekregen een wakend oog te houden op allen die de stad ingingen. De heren regenten vonden in de achttiende eeuw dat te veel ongeregeld volk, niet-Montfoorters, de stad binnenkwam. Velen bleven er illegaal wonen, wat volgens het bestuur tot verval van de stad en haar bewoners zou strekken.

In dit geval werd de poortwachter gerustgesteld, onze reiziger was een goede bekende. De poortwachter kende zijn instructies goed door Johannes te vertellen dat iedereen die de stad wilde verlaten, dit ongehinderd kon doen. Overdag stond de poort meestal open. Vroeg in de ochtend werden de IJsselpoort en de twee andere poorten, de Heeswijker- en de Willeskopperpoort, geopend. Om pas tussen negen en tien uur ‘s avonds weer gesloten te worden. De sluiting kondigde de poortwachter altijd van tevoren aan door de poortklok te luiden. Een dagelijks terugkerend ritueel.

Op zondagen tijdens de kerkdiensten werden de poorten ook gesloten. Als zijn poort dicht was, zo deelde de poortwachter mee, kon men hem verzoeken om de poortdeuren open te doen. Aan zo’n verzoek voldeed hij graag, want volgens de stedelijke regeling, de ordonnantie op de poortiers, moesten hem dan enkele stuivers worden betaald.(4)

Na dit informatieve gesprek reed de wagen eindelijk onder de poort door en Montfoort in. Onmiddellijk bevond Johannes zich in het middelpunt van de stad, gevormd door de Hoogstraat en het plein voor het oude stadhuis. De wagen moest stapvoets rijden, het was marktdag en er was veel volk op de been. Bij de passage van het oude stadhuis viel op dat het gebouw eigenlijk een geheel met de IJsselpoort vormde. De zetel van het stadsbestuur was op zijn beurt weer tegen de stadsmuur aangebouwd. De stadsmuur stond in de achttiende eeuw aan de IJsselzijde nog grotendeels overeind. Een tijdgenoot schreef dat de muur daar nog ‘vast en sterk’ was, maar ‘aan de Graft aan de landzijde, als voor lang haar schoonheid en sterkte door ouderdom verloren’ had.(5)



Haar oorspronkelijke functie als verdedigingswerk was de muur sinds het gebruik van kanonnen al in de middeleeuwen kwijtgeraakt. De stadsmuur had nog wel een symbolische functie. Aan de voorrechten die het als stad had verkregen, ontleende Montfoort stedelijke status. De Montfoorters, zeker zij die het burgerrecht bezaten, voelden zich daarom verheven boven het volk uit de omliggende dorpen. Juist in zo’n kleine stad, die naar inwonertal niet afweek van een groot dorp, hechtten de burgers waarde aan het behoud van de muur en de grachten.

De verschillende sociale, economische en bestuurlijke voorrechten waren in de achttiende eeuw nog steeds belangrijk. Voor het oog van de bezoeker was er tussen Montfoort en het omliggende platteland een contrast waarneembaar. Want naast de muur en de grachten, gaven de smalle regelmatig aangelegde straten, de dicht opeengepakte rijen huizen, de markten en de typische touwslagerijen, Montfoort een stads karakter. Maar toch, het stadje had door de vele fruitbomen, moestuinen en hooibergen die zich binnen de grachten bevonden iets landelijks. Bovendien liep er regelmatig vee de stad in en uit. En niet alleen op de dagen rond de paardenmarkten en de magere beestenmarkten. De boeren die in de eigenlijke stad woonden, stalden daar hun dieren.(6) Maar omdat hun weilanden zich buiten de stad bevonden, moesten ze hun vee door de poorten leiden om het te kunnen laten grazen.



De bolderwagen uit Utrecht was inmiddels Om ‘t Wedde opgereden. De reis was ten einde. Johannes was uit de wagen gestapt en kon toezien hoe de voerman zijn paarden het zogenaamde ‘paardenwed’ inleidde. In dit wed konden de paarden drinken en waden. Johannes zelf had de nodige verfrissing gevonden in de herberg die in de buurt lag, “het Vergulde Hooft”. De waard en de waardin serveerden een pint bier of een mengel wijn en voor wie trek had, een koude of warme maaltijd.

Wie de stad echt wilde leren kennen had wellicht het geluk daar iemand te ontmoeten die hem of haar door de straten wilde rondleiden. Onze bezoeker had een goede kennis van zijn broer in de stad, Willem Noteboom. Deze Noteboom was grutter en winkelier. Hij was vanaf 1745 lid van het stadsbestuur. In 1749 woonde hij met zijn vrouw en vijf kinderen, alsmede een knecht en een meid, aan de oostzijde van de Hoogstraat. Hij zat bovendien als schepen in het stadsbestuur.

4 GAM 34, 36, 38: O.a. van 29-12-1712 en 04-03-1737.
5 “Geheym-Schrijver”, 102.
6 Ibidem.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten